e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keel keel: kē̜.l (Opoeteren) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot keel: kēͅl (Opoeteren) een keel [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
keelpijn keelpijn: kɛ.lpin (Opoeteren) keelpijn [RND] III-1-2
keerstrook, wendakker voordel: vīǝ.rǝl (Opoeteren), voorling: vīǝ.rleŋ (Opoeteren) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen kaffen: kaffen (Opoeteren, ... ), keffen: keffen (Opoeteren, ... ) keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegelen kegelen: keigele (Opoeteren, ... ) Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: kejgels (Opoeteren, ... ), mɛtə kɛ.igəls wə.rtər ne.tmi.ə chəspɛ.lṭj (Opoeteren) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kelder kelder: kalder (Opoeteren), kaldər (Opoeteren, ... ), Ki-jk dèè hèèt ziêker water inne kalder: zijn broekspijpen zijn te kort  kalder (Opoeteren), keller: kaller (Opoeteren) kelder [RND], [ZND 36 (1941)] III-2-1
kelk kelk: ənə kelək (Opoeteren) Een kelk. [ZND A1 (1940sq)] III-3-3
kelkdoekje kelkdoekje: kelkdeekske (Opoeteren) Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)] III-3-3