18173 |
barrevoets |
barrevoets:
berevis (L415p Opoeteren),
barvoets:
bervis (L415p Opoeteren),
bɛrvo.ts (L415p Opoeteren)
|
barrevoets [ZND 19 (1936)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
20878 |
basterdsuiker |
potsuiker:
potsòkker (L415p Opoeteren)
|
fijne bruine suiker
III-2-3
|
19313 |
bazige vrouw |
gendarme (fr.):
Van een wat overmatig struis vrouwmens wordt wel eens gezegd: Det is ein echte zjendermekweekster
zjenderm (L415p Opoeteren)
|
Brutaal en bazig manwijf
III-1-4
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (L415p Opoeteren),
be̝ͅt (L415p Opoeteren),
Midden in böd ligke: het grootste voordeel aan zijn kant krijgen Ein böd(de) koots: beddekoets Eine bödpòngel: schertsend voor slaapgenoot Eme(s) van böd op struuj helpe: van de regen in de drup helpen
böd (L415p Opoeteren),
kooi:
kuuj (L415p Opoeteren)
|
bed [RND], [ZND A1 (1940sq)] || bed als slaapplaats
III-2-1
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lākə (L415p Opoeteren)
|
Een laken (op een bed) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
bè:dəlè:r (L415p Opoeteren),
schooier:
sjūəjər (L415p Opoeteren)
|
leurder [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
bedelen (L415p Opoeteren),
schooien:
chuujen (L415p Opoeteren),
van het een naar het ander:
van het een naar t ander (L415p Opoeteren)
|
kent ge het woord schooien ? (uitspraak + betekenis) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
ein beivaart (L415p Opoeteren),
als in ¯t fr. daim
baivert (L415p Opoeteren)
|
Een bedevaart. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bedeend weire (L415p Opoeteren)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeene (L415p Opoeteren),
bedeenen (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
gerieven:
gereeven (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
beer
gərēven (L415p Opoeteren),
helpen:
helpen (L415p Opoeteren)
|
Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)]
III-3-1, III-3-3
|