33964 |
kordeel, hotlijn |
kordeel:
kǝrdiǝl (L415p Opoeteren)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kuǝrǝblōm (L415p Opoeteren),
kȳrǝblōm (L415p Opoeteren)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
33092 |
korenmijt zetten |
mijten:
mi.tǝ (L415p Opoeteren)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32536 |
korf |
korf:
kø̜rǝf (L415p Opoeteren)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernoelje:
konkernoelie (L415p Opoeteren),
konkernūlie (L415p Opoeteren)
|
kornoelje [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
coperaal (L415p Opoeteren),
kepraol (L415p Opoeteren),
korpraol (L415p Opoeteren)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L415p Opoeteren),
deͅmpix (L415p Opoeteren)
|
dempig [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
ein korte boks (L415p Opoeteren),
korte boks (L415p Opoeteren)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
get:
-> ei paar gètten.
gèt (L415p Opoeteren),
stevel:
Oud; mv.: stevels.
stevel (L415p Opoeteren)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kortmę̄l (L415p Opoeteren),
kǫrtmę̄.l (L415p Opoeteren)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|