19104 |
kwalijk nemen |
het zich kwalijk aantrekken:
ook materiaal znd 29, 19
kālək (het zich aantrekken) (L415p Opoeteren)
|
kwalijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kūakəl (L415p Opoeteren),
kwakəl (L415p Opoeteren),
kwartel:
kwartel (L415p Opoeteren)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
24880 |
kweek |
puinen:
pęi̯.nǝ (L415p Opoeteren),
wilde grassoort met wortelstokken
peine (L415p Opoeteren)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || puinen
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwiejpeer (L415p Opoeteren)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
waat ein kwezel (L415p Opoeteren),
wāādən kwezel (L415p Opoeteren)
|
Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (L415p Opoeteren)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
laag (L415p Opoeteren),
laog (L415p Opoeteren),
lâg (L415p Opoeteren),
(als zelfst. nw.).
loag (L415p Opoeteren)
|
laag (subst.) || laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L415p Opoeteren)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
liǝxt (L415p Opoeteren),
līǝgdjǝ (L415p Opoeteren),
zonk:
zoŋk (L415p Opoeteren)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
-> ei paar botten.
bot (L415p Opoeteren),
Mv.: botte.
bot (L415p Opoeteren),
stevel:
Mv.: stevels.
stevel (L415p Opoeteren)
|
Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|