20311 |
puber |
bakvis:
bakvis
bakvös (L415p Opoeteren)
|
benaming voor aankomend meisje
III-2-2
|
20651 |
pudding |
podding:
s Zòndigs mook uis moder dèk sjòkkelate podding
podding (L415p Opoeteren)
|
pudding
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pø̜jmstęjn (L415p Opoeteren)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
spits:
spets (L415p Opoeteren),
tip:
tep (L415p Opoeteren)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
23279 |
purper |
violet:
Opm. de e als in Fr. il est.
flet (L415p Opoeteren)
|
Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
33624 |
putgalg |
putgaffel:
pɛtgafəl (L415p Opoeteren),
putstiep:
pɛtstīp (L415p Opoeteren)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
putgard:
pɛtgeeͅrt (L415p Opoeteren)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
24227 |
putter |
putter:
pötter (L415p Opoeteren)
|
distelvink
III-4-1
|
33623 |
putzwengel |
putgard:
putgaard (L415p Opoeteren)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
23766 |
quatertemperdag |
quatertemper (<lat.):
kwartertemper (L415p Opoeteren)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|