23251 |
tweede luiden voor de mis |
trumpen:
het trimpt (L415p Opoeteren),
trimpen (L415p Opoeteren)
|
Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de tweede maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
33998 |
twijg |
gors:
gors (L415p Opoeteren),
wis:
wes (L415p Opoeteren)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
24495 |
twijg, jonge tak |
rijs:
ri-js (L415p Opoeteren)
|
rijs, dus takje
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
indj:
iêndsj (L415p Opoeteren),
unne:
e.nə (L415p Opoeteren)
|
ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)] || ui
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
ii̯.ǝr (L415p Opoeteren),
ii̯ǝr (L415p Opoeteren),
ē̜i̯ǝr (L415p Opoeteren),
īǝ.r (L415p Opoeteren)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
24260 |
uil |
uil:
i-jl (L415p Opoeteren),
iÚ:l (L415p Opoeteren)
|
uil [ZND A2 (1940sq)]
III-4-1
|
19028 |
uitbrander |
rappelement:
rapplement (L415p Opoeteren)
|
hoe zeg je: een vermaning, een berisping krijgen (woord op -ment) ? [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
prakkedenken:
prakkedènke (L415p Opoeteren)
|
een enigzins grappige contaminatie: prakkezère en dènke: nadenken
III-1-4
|
32709 |
uiteenploegen |
vaneenaf ploegen:
vanęi̯n`ā.f [ploegen] (L415p Opoeteren)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
17854 |
uitglijden |
uitsleuren:
oetslèèren (L415p Opoeteren)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|