e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vos, vospaard voes: vus (Opoeteren) Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j] I-9
vredewis rijs: riǝs (Opoeteren) Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.] I-8
vregelstok draaiknuppel: draaiknuppel (Opoeteren) De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.] I-3
vriend vriend: vrintj (Opoeteren) vriend [RND] III-3-1
vrijdagskost vrijdagskost: vriedigskost (Opoeteren) Het vleesloze eten, een vleesloze maaltijd op een onthoudings-dag ("vrijdagskost"). [N 96D (1989)] III-3-3
vroedvrouw wijsvrouw: wi-jsvruiw (Opoeteren), wiesvrouw (Opoeteren), lett. wijze vrouw  wi_jsvruiw (Opoeteren) Hoe noemt men de (gediplomeerde) vrouw die helpt bij de geboorte, indien er geen dokter aanwezig is? (nld. vroedvrouw) [ZND 46 (1946)] || vroedvrouw III-2-2
vroegmis eerste mis: də i.rstə mɛs (Opoeteren), vroegmis: de vreegmes (Opoeteren, ... ), de vreemes (Opoeteren), vreegmes (Opoeteren) De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND] III-3-3
vrolijk levendig: klein krisje waas èè bezinner lèvetig (of lèvendsjig) kèrelke doon¯r oppe bewaarsjoal zaat  lèvetig (Opoeteren) opgewekt III-1-4
vrouw vrouw: di vrəu[w} (Opoeteren), vro.uw (Opoeteren, ... ), vrouw (Opoeteren) die vrouw [ZND A2 (1940sq)] || vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)] III-3-1
vrouw, vrouwspersoon vrouwlie: van vruimes of vruiw  vruili-j (Opoeteren), wijf: een plattere en en vaak ook pej. vorm voor vruiw  wi-jf (Opoeteren) vrouw || vrouwvolk III-2-2