33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (L415p Opoeteren)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
33693 |
vredewis |
rijs:
riǝs (L415p Opoeteren)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
32944 |
vregelstok |
draaiknuppel:
draaiknuppel (L415p Opoeteren)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
20294 |
vriend |
vriend:
vrintj (L415p Opoeteren)
|
vriend [RND]
III-3-1
|
23943 |
vrijdagskost |
vrijdagskost:
vriedigskost (L415p Opoeteren)
|
Het vleesloze eten, een vleesloze maaltijd op een onthoudings-dag ("vrijdagskost"). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wi-jsvruiw (L415p Opoeteren),
wiesvrouw (L415p Opoeteren),
lett. wijze vrouw
wi_jsvruiw (L415p Opoeteren)
|
Hoe noemt men de (gediplomeerde) vrouw die helpt bij de geboorte, indien er geen dokter aanwezig is? (nld. vroedvrouw) [ZND 46 (1946)] || vroedvrouw
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
də i.rstə mɛs (L415p Opoeteren),
vroegmis:
de vreegmes (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
de vreemes (L415p Opoeteren),
vreegmes (L415p Opoeteren)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
19342 |
vrolijk |
levendig:
klein krisje waas èè bezinner lèvetig (of lèvendsjig) kèrelke doon¯r oppe bewaarsjoal zaat
lèvetig (L415p Opoeteren)
|
opgewekt
III-1-4
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
di vrəu[w} (L415p Opoeteren),
vro.uw (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
vrouw (L415p Opoeteren)
|
die vrouw [ZND A2 (1940sq)] || vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouwlie:
van vruimes of vruiw
vruili-j (L415p Opoeteren),
wijf:
een plattere en en vaak ook pej. vorm voor vruiw
wi-jf (L415p Opoeteren)
|
vrouw || vrouwvolk
III-2-2
|