24047 |
zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor |
ondertrouw:
onnertrouw (L415p Opoeteren)
|
Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wę.nsǝlǝ (L415p Opoeteren)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L415p Opoeteren)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren,
L415p Opoeteren)
|
ziek [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
die zeekde is besmêttelik (L415p Opoeteren)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
ziél (L415p Opoeteren)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieken (L415p Opoeteren),
zien:
zēən (L415p Opoeteren),
zien (L415p Opoeteren)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)] || kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
ziealtaor (L415p Opoeteren)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziebeuken (L415p Opoeteren)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20937 |
zijde spek |
zij:
zēͅi̯ (L415p Opoeteren)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|