24474 |
braamstruik |
doornenstruik:
dèreströk (L415p Opoeteren)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broaje (L415p Opoeteren),
vleisch braijen (L415p Opoeteren),
vleisch braojen (L415p Opoeteren)
|
braden || vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
[gewoon]
braken (L415p Opoeteren),
een kalfje binden:
[schertsend]
ə kĕiefkə bènjə (L415p Opoeteren),
kotsen:
[plat]
kŏtsen (L415p Opoeteren),
[schertsend]
kotsen (L415p Opoeteren),
[zeer plat]
kŏtsə (L415p Opoeteren),
overgeven:
[gewoon]
ievergèven (L415p Opoeteren),
īē-ə-vərgè:və (L415p Opoeteren),
spijen:
[gewoon]
spi-jə (L415p Opoeteren),
spiejen (L415p Opoeteren),
terugmeten:
[gewoon]
trèkmètə (L415p Opoeteren)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branən (L415p Opoeteren),
Ki-jk maar good ût deste doa di-jn vinger neet aan (ver)bran(d)s: let op dat je daarmee niet bedrogen uit komt Gèè köntsj doaviêr waal èè kèèrske loate branne: voor het verloop daarvan kun je wel erg dankbaar zijn
branne (L415p Opoeteren)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brandhout (L415p Opoeteren),
branthoͅu̯t (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
branthuiet (L415p Opoeteren),
branthøͅi̯ət (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
knabben:
knap (L415p Opoeteren),
stoofhout:
stoafhuit (L415p Opoeteren),
vinkelhout:
veŋkəlhøͅi̯ət (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
vinkelhuit (L415p Opoeteren),
Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen
vinkelhuit (L415p Opoeteren)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof
I-7, III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
brandneétel (L415p Opoeteren),
brand˱nētǝl (L415p Opoeteren)
|
(brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
19840 |
brandstof |
stokens:
genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes
stukes (L415p Opoeteren)
|
het stoken
III-2-1
|
33983 |
brede buikriem |
onderlicht:
o.nǝrlext (L415p Opoeteren)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33692 |
brede landweg |
dreeft:
dręǝft (L415p Opoeteren)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
bręi̯.dorsǝr (L415p Opoeteren)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|