21603 |
brompot |
grommelaar:
grôemelair (L415p Opoeteren),
fr père
grommelèèr (L415p Opoeteren)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
24948 |
bron |
bron:
brun (L415p Opoeteren),
spring:
spręŋk (L415p Opoeteren)
|
Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8
|
34342 |
bronstig |
breustig:
bręi̯.stex (L415p Opoeteren)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20769 |
brood |
brood:
braeed (L415p Opoeteren),
brôêt (L415p Opoeteren),
torenkruiersbrood:
als stokbrood of als sandwich
Turekri-jersbruud (L415p Opoeteren)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood [RND] || in Bocholt een veelgranenbrood, waarvan de granen geweekt zijn in diverse soorten Seizoensbieren
III-2-3
|
20710 |
broodje |
broodje:
Fi-jn briêdsjes bakke: vleien, mouwvegen
briêdsje (L415p Opoeteren),
pistolet:
Fr. pistolet
pistelee (L415p Opoeteren),
weg:
wègk (L415p Opoeteren)
|
broodje || een broodje (al of niet) belegd || weg: een aan beide zijden spits toelopend pijlvormig broodje
III-2-3
|
25500 |
broodoven |
oven:
huǝvǝ (L415p Opoeteren),
nȳvǝ (L415p Opoeteren),
ȳvǝ (L415p Opoeteren),
ūǝvǝ (L415p Opoeteren)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brouwen (L415p Opoeteren),
brǫwǝ (L415p Opoeteren)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brǭwǝr (L415p Opoeteren)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
25659 |
brouwerij |
brouwerij:
brǫwǝri (L415p Opoeteren)
|
De plaats of het bedrijf waar men bier brouwt. In dit lemma zijn niet opgenomen de woorden die verwijzen naar een specifiek bedrijfsgebouw binnen de brouwerij. Zie daarvoor de lemmata ''mouterij, brouwhuis'', etc. Volgens de zegslieden uit Q 78 en Q 196 werd de term "panhuis" vroeger gebruikt, maar werd hij inmiddels vervangen door "brouwerij". Ook de invuller uit Q 188 vermeldt dat hij de term "panhuis" slechts uit oude archieven kent. [L 22, 27b; L 1u, 26;monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
braik (L415p Opoeteren),
bregk (L415p Opoeteren),
bręk (L415p Opoeteren),
brɛg (L415p Opoeteren),
brugje:
brękskǝ (L415p Opoeteren),
molenplank:
mīǝ.lǝpla.ŋk (L415p Opoeteren),
plank:
pla.ŋk (L415p Opoeteren)
|
brug [RND] || Brug over de beek om de sluizen te kunnen bedienen of te herstellen. Zie ook afb. 70. [Vds 58; Jan 56; Coe 36; Grof 68] || een houten brug [ZND 22 (1936)]
II-3, III-3-1
|