17806 |
dragen |
dragen:
draagə (L415p Opoeteren),
dragen (L415p Opoeteren)
|
dragen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L415p Opoeteren)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreeft (L415p Opoeteren)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
grijnzen:
grinse (L415p Opoeteren),
Jòngke, sjei toch in ût möt det grinse (of det gegrinsde kri-gs di-jn gòsting toch neet Samenstellingen: grinskluut,grinserd, grinslap, grinsi-jzer
grinse (L415p Opoeteren)
|
grienen, drenzen || huilerig zeuren
III-1-4
|
32764 |
driehoekige eg |
driekantige [eg]:
dri ̞i̯kɛ.njtjegǝ (L415p Opoeteren)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viooltje:
vijuul, dim, vejiêlke (L415p Opoeteren)
|
viool
III-4-3
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
drie kieninge (L415p Opoeteren)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23811 |
drievuldigheidszondag |
drievuldigheidszondag:
drievuldigheidszonnig (L415p Opoeteren)
|
De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18866 |
driftig |
kwaad:
kāōet (L415p Opoeteren),
lastig:
lestig (L415p Opoeteren),
lelijk:
leeəlik (L415p Opoeteren)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
17862 |
dringen |
dringen:
dreŋə (L415p Opoeteren),
drênge (L415p Opoeteren)
|
dringen [ZND A1 (1940sq)] || niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|