19090 |
gedienstig |
gedienstig:
he is gedeenstig (L415p Opoeteren),
hè is gedeenstig (L415p Opoeteren),
hŋ is gɛdenstigh (L415p Opoeteren)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
gedeipt weire (L415p Opoeteren)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19046 |
geduld |
geduld:
həp toch wat gədeltj (L415p Opoeteren),
delt zoals Fr. elle
heb toch wat gedelt (L415p Opoeteren),
tweede e van gedeltj als in vent
heb toch wa gedeltj (L415p Opoeteren),
patintie:
Fr. patience Samenst. pasjentsiewerk
pasjentsie (L415p Opoeteren)
|
geduld || Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ei gedwiei kentj (L415p Opoeteren),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gedwiei (L415p Opoeteren),
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gedwiĕej (L415p Opoeteren),
gewillig:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ei gewillig kentji (L415p Opoeteren),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewillig (L415p Opoeteren),
gəwillich (L415p Opoeteren),
goed:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ei goot kentj (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
goot (L415p Opoeteren),
goed van aard:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ei goot van aard (L415p Opoeteren)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gèle sjri-jver (L415p Opoeteren)
|
geelgors
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gèl veͅɛf (L415p Opoeteren),
gèèl verf (L415p Opoeteren),
gèèlverf (L415p Opoeteren)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
gənə sent wèrt (L415p Opoeteren),
geen kloten waard:
meer plat
gən klūətə wèrt (L415p Opoeteren),
geen knabje waard:
gij knepke weèrt (L415p Opoeteren),
geen sik waard:
sik (L415p Opoeteren),
geen sikkepit waard:
gənə sikəpit wèrt (L415p Opoeteren)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
he hét gein rèst (L415p Opoeteren)
|
hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫrt˲vǭ ̝rǝ (L415p Opoeteren)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
24078 |
geestelijke |
geestelijke:
geistelik (L415p Opoeteren)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|