17699 |
urine |
pis:
pis (L288a Ospel),
zeik:
zęi̯k (L288a Ospel)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (L288a Ospel),
zeiken:
zęi̯kǝ (L288a Ospel)
|
urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
34061 |
vaars |
rindje:
rentjǝ (L288a Ospel),
vaars:
vē̜rs (L288a Ospel)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
27083 |
vaart |
vaartje:
(mv.)
vartjǝs (L288a Ospel)
|
Kanaal smaller dan het hoofdkanaal. [II, 91b]
II-4
|
19492 |
vaatdoek |
schoteldoek:
sxō.təldōk (L288a Ospel),
schotelplag:
sxō.təlplak (L288a Ospel),
schotelslet:
sxō.təlslɛt (L288a Ospel),
slet:
slɛt (L288a Ospel)
|
vaatdoek
III-2-1
|
28963 |
vademen |
invamen:
envē.mǝ (L288a Ospel),
vamen:
vē.mǝ (L288a Ospel)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
oude:
aoje (L288a Ospel),
pa:
pa (L288a Ospel),
pap:
pap (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
papa:
papa (L288a Ospel),
vader:
vader (L288a Ospel, ...
L288a Ospel,
L288a Ospel,
L288a Ospel,
L288a Ospel),
vaâder (L288a Ospel)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader || vader (ongunstig) || vader, papa || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
pottenkruier:
potte-krujjer (L288a Ospel)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vagevuur (L288a Ospel)
|
Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19454 |
vak van een kast |
zijvak:
zijvak (L288a Ospel)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|