26726 |
zandkop |
zandheuvel:
zanjthø̄vǝl (L288a Ospel)
|
Zandbult hier en daar tussen het veen. [II, 50]
II-4
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korentje:
keurke-zàndj (L288a Ospel)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
grijze smeerling:
grieze smèèrling (L288a Ospel),
kleine klijster:
kleine kliester (L288a Ospel),
kleine lijster:
kleine liester (L288a Ospel),
klijster:
(zang)kliester (L288a Ospel),
kliêster (L288a Ospel),
zangklijster:
(zang)kliester (L288a Ospel)
|
lijster || zanglijster
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zeverig (bn.):
zeiverig (L288a Ospel)
|
steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19560 |
zeef |
zeef:
zie tekening
zeef (L288a Ospel)
|
zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24400 |
zeelt |
louw:
vis
law (L288a Ospel)
|
zeelt (vis)
III-4-2
|
19472 |
zeemlap |
zeem:
zē.m (L288a Ospel),
zēm (L288a Ospel),
zeemlap:
zē.mlap (L288a Ospel)
|
zeem || zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
ze deut de aafwas nog altied met greun zeip (L288a Ospel)
|
Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
luter:
lø̄.tər (L288a Ospel),
zeepsop:
zeipsop (L288a Ospel)
|
Hoe noemt u de oplossing van zeep en water? (zeepsop, zeepnat) [N 104 (2000)] || zeepsop
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bøŋk (L288a Ospel)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|