26149 |
zomen |
scheilatten:
sxęjlatǝ (L288a Ospel),
zomen:
zø̜̄jmǝ (L288a Ospel),
zø̜j.mǝ (L288a Ospel)
|
De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-3, II-7
|
23765 |
zon- en feestdagen |
feestdagen:
fieëstdaag (L288a Ospel)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag houden:
zonnig hojje (L288a Ospel)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23810 |
zondag voor pinksteren |
rozenkranszondag:
roeëzekranszondig (L288a Ospel)
|
De zondag vóór Pinksteren (Rozenzondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zunjt (L288a Ospel)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20067 |
zonnebloem (helianthus annuus l.) |
zonnekeern:
zónnekaer (L288a Ospel)
|
zonnebloempit
III-2-1
|
25213 |
zonx |
zon:
(meervoud: zonne; verkleinwoord: zunke).
zón (L288a Ospel)
|
zon
III-4-4
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǫw.m (L288a Ospel)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
zoon:
zoon (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
zoôn (L288a Ospel)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; de zoon van de smid is timmerman; volw. [DC 12a (1943)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zot (L288a Ospel),
Di-j aerpel zeen flink gezaote
zaot (L288a Ospel)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|