32852 |
grasspriet |
grasspiertje:
[gras]spērkǝ (L288a Ospel)
|
Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.]
I-3
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
bleek (L288a Ospel),
bleͅi̯.k (L288a Ospel),
groes:
grōs (L288a Ospel)
|
bleekveld, om was te bleken || grasveldje bij het huis, o.a. gebruikt als bleekveld || het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)]
III-2-1
|
33673 |
graszode |
grasris:
grāsres (L288a Ospel),
ris:
res (L288a Ospel)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
33490 |
grauwe renet |
rabauw:
grauwe renet; zuur en grijsgroen; met ruwe schil; winterappel;
rebow (L288a Ospel)
|
renet, soort appel
I-7
|
26902 |
grauwe turf of grauwveen |
bolle turf:
bōlǝ tø̜rǝf (L288a Ospel),
tos:
tøs (L288a Ospel),
vale:
vālǝ (L288a Ospel)
|
Het grauwveen is een laag veen van 0.5 tot 2.5 m dik en volgt op het bonkveen. De kleur ervan is lichtbruin en de laag bestaat uit heide- of wol-grasturf of turf uit veenmos. [II, 108]
II-4
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
piepertje:
pieperke (L288a Ospel),
spinmusje:
spinmöske (L288a Ospel),
vliegenvangertje:
vleegevêngerke (L288a Ospel)
|
grauwe vliegenvanger || vliegenvanger, grauwe —
III-4-1
|
32478 |
grauwe wis |
grijze wis:
grīs wes (L288a Ospel)
|
Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.]
II-12
|
27100 |
grauwveen graven |
vale graven:
vālǝ grāvǝ (L288a Ospel)
|
Naast het overwegende graven naar de zwarte turf vindt, bij voorkeur in de winter, ook nog plaats het graven van het grauwveen. In de winter vriest de turf door, waardoor het vochtgehalte vermindert. [II, 108b]
II-4
|
17886 |
graven |
spaden:
spajen (L288a Ospel)
|
Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
grave (L288a Ospel)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|