e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hekscheien scheien: sxęjǝ (Ospel) De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32] II-3
hel hel: hel (Ospel) De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)] III-3-3
helemaal, geheel en al gaaruit: gaâroet (Ospel), hartstikke: herstikke (Ospel), helegaar: hieëlegaar (Ospel), helemaal: hieëlemaol (Ospel), kaal: kaal (Ospel), moedermins (alleen): (zo wordt het ook genoemd).  moormins (Ospel), moederzielig (alleen): (in: moorzieëlig allein (helemaal alleen).  moorzieëlig (Ospel), ram: ram (Ospel), rats: rats (Ospel) helemaal, geheel en al III-4-4
helpen helpen: hēllepe (Ospel), hêllepe (Ospel) helpen || helpen (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
helpen bij het biggen werpen bij de zoog blijven: bei̯ dǝ zōx blīvǝ (Ospel) De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40] I-12
hemel hemel: dən e.məl (Ospel) hemel [RND] III-3-3
hemelvaartsdag hemelvaartsdag: hemelvaartsdaag (Ospel) Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)] III-3-3
hen met kuikens brok: brok (Ospel) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hen zonder staart bolstuit: bolstyt (Ospel), bē̜lstȳt (Ospel) [N 19, 62b; monogr.] I-12
hengsel hengel: he.ŋəl (Ospel) hengsel, handgreep III-2-1