e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het doopwater wijden op paaszaterdag wijwaterwijding: wi-jwaterwi-ung (Ospel) Het gebruik om op Paaszaterdag het doopwater te wijden en wijwater te halen. [N 96C (1989)] III-3-3
het gras maaien (het) gras maaien: graas mejje (Ospel) Wat is bij u de uitdrukking voor \'het gras afmaaien\'? (afdoen, afsnijden) [N 104 (2000)] III-2-1
het heilig hartbeeld laten introniseren laten inwijden: loaten inwijje (Ospel) Een beeld van het H.Hart in het huisgezin laten introniseren, d.w.z. plechtig een ereplaats geven, door een parochiegeestelijke, wanneer die op huisbezoek komt. [N 96B (1989)] III-3-3
het hoog graven het omhoogkruien van de turf: t omhuǝx kryjǝ van dǝ tø̜rǝf (Ospel) De turf naar het hoge toe graven vindt plaats, wanneer men een klink in één keer moet afgraven. De turf wordt naar één richting gewerkt en op het hoge neergezet. [II, 57] II-4
het huwelijk ontbinden scheiden: scheî-je (Ospel) scheiden III-2-2
het laag graven omlaag kruien: omliǝx kryjǝ (Ospel) Naast het graven naar het hoge toe kent men ook een methode waarbij men de turf omlaag kruit. Dit werk is lichter dan het graven naar het hoge toe. [II, 58] II-4
het land aftreden aftreden: aftrę̄i̯ǝ (Ospel) Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.] I-1
het licht aandoen licht aandoen: leegt aandoon (Ospel) Wat zegt u tegen \'het licht aansteken\'? (aandoen, aanmaken, aandraaien) [N 104 (2000)] III-2-1
het orgel trappen orgel treden: den orgel treeje (Ospel) De orgeltrapper, orgeltreder, die al pompend of tredend de blaasbalg van het orgel met lucht vulde [örgeltrèèjer, balketrèëner, herrejotswinkmecher?]. [N 96B (1989)] III-3-3
het vuur aansteken aandoen: āndō.n (Ospel), aansteken: ānstēͅkə (Ospel), vinken: ve.ŋkə (Ospel) aansteken || ontsteken III-2-1