23802 |
het doopwater wijden op paaszaterdag |
wijwaterwijding:
wi-jwaterwi-ung (L288a Ospel)
|
Het gebruik om op Paaszaterdag het doopwater te wijden en wijwater te halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras maaien:
graas mejje (L288a Ospel)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'het gras afmaaien\'? (afdoen, afsnijden) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
23742 |
het heilig hartbeeld laten introniseren |
laten inwijden:
loaten inwijje (L288a Ospel)
|
Een beeld van het H.Hart in het huisgezin laten introniseren, d.w.z. plechtig een ereplaats geven, door een parochiegeestelijke, wanneer die op huisbezoek komt. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
26982 |
het hoog graven |
het omhoogkruien van de turf:
t omhuǝx kryjǝ van dǝ tø̜rǝf (L288a Ospel)
|
De turf naar het hoge toe graven vindt plaats, wanneer men een klink in één keer moet afgraven. De turf wordt naar één richting gewerkt en op het hoge neergezet. [II, 57]
II-4
|
20393 |
het huwelijk ontbinden |
scheiden:
scheî-je (L288a Ospel)
|
scheiden
III-2-2
|
26995 |
het laag graven |
omlaag kruien:
omliǝx kryjǝ (L288a Ospel)
|
Naast het graven naar het hoge toe kent men ook een methode waarbij men de turf omlaag kruit. Dit werk is lichter dan het graven naar het hoge toe. [II, 58]
II-4
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
aftrę̄i̯ǝ (L288a Ospel)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
19638 |
het licht aandoen |
licht aandoen:
leegt aandoon (L288a Ospel)
|
Wat zegt u tegen \'het licht aansteken\'? (aandoen, aanmaken, aandraaien) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
23573 |
het orgel trappen |
orgel treden:
den orgel treeje (L288a Ospel)
|
De orgeltrapper, orgeltreder, die al pompend of tredend de blaasbalg van het orgel met lucht vulde [örgeltrèèjer, balketrèëner, herrejotswinkmecher?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19768 |
het vuur aansteken |
aandoen:
āndō.n (L288a Ospel),
aansteken:
ānstēͅkə (L288a Ospel),
vinken:
ve.ŋkə (L288a Ospel)
|
aansteken || ontsteken
III-2-1
|