e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hondenhok hondskooi: hongskoej (Ospel), hoŋskuəi̯ (Ospel) hondenhok [DC 10 (1941)] III-2-1
hondsdolheid razende hond: rǭzǝndǝ honjtj (Ospel) Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25] I-11
honing honing: hōneŋ (Ospel) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
hoofd hoofd: huid (Ospel), hūid (Ospel), kop: kop (Ospel) Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || hoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
hoofd (spotnamen) knotskop: knotskop (Ospel) [N 10 (1961)] III-1-1
hoofdafvoersloot waterlossing: waterlossing (Ospel) Hoofdafvoersloot in het veen. Vergelijk het lemma ''waterlossing''. [II, 17a] II-4
hoofdaltaar hoofdaltaar: hoofdaltoar (Ospel) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hoofdbord bred: brēt (Ospel) Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr] I-13
hoofdkaas hoofdkaas: Huitkieës met broeët  huitkieës (Ospel), hoofdvlees: huitvleis (Ospel) hoofdkaas [DC 30 (1958)] || zult III-2-3
hoofdkanaal peelskanaaltje: pialskanęlkǝ (Ospel) Het hoofdkanaal in het veen moet op de bodem minstens zeven meter breed zijn, terwijl de bruggen en andere waterwerken, met het oog op de grootte der door te laten schepen, niet minder dan zes meter doorvaartswijdte mogen hebben. [II, 91a] II-4