e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdkussen kopkussen: koͅpkøͅsə (Ospel) hoofdkussen III-2-1
hoofdluis luis: een loes (Ospel), loês (Ospel), meervoud  2 luus (Ospel), moek: als het groot is  mhoek (Ospel) luis || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] || moek, in de betekenis van dikke luis; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] III-4-2
hoofdpijn koppijn: koppien (Ospel) hoofdpijn [DC 27 (1955)] III-1-2
hoofdraai hoofdwaterlossing: hoofdwaterlossing (Ospel) Een tamelijk brede greppel die in het eerste jaar van steken slechts enige steken diepte verkrijgt. Later wordt ze verder uitgegraven. Ze verkrijgt vijf maal de lengte die men ieder jaar aan het te graven kanaal geeft. In de hoofdraai komen de raaien uit. [II, 18b] II-4
hoofdstel hoofdsel: høtsǝl (Ospel) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoofdvaart hoofdvaart: hoofdvaart (Ospel), hoofdvaartje: hø̜jtvartjǝ (Ospel) Een groot, vast kanaal voor de turfafvoer. In de Peel zijn het Deurnes kanaal en de Helenavaart hoofdkanalen. [11, 19a] II-4
hoofdwijk hoofdvaartje: hōftvartjǝ (Ospel) Smal kanaal waarop de wijken loodrecht staan. Het dient voor turfafvoer en is tevens afwateringskanaal van de wijken en raaien. [II, 18] II-4
hoofdwortel pielwortel: pielwortel (Ospel) De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)] III-4-3
hoog varken opgeraapte: opgǝrāpdjǝ (Ospel) Varken dat op hoge poten loopt. [N 76, 23; monogr.] I-12
hoogdag hoogdag: hoeëgdaag (Ospel) Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)] III-3-3