19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
koͅpkøͅsə (L288a Ospel)
|
hoofdkussen
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
een loes (L288a Ospel),
loês (L288a Ospel),
meervoud
2 luus (L288a Ospel),
moek:
als het groot is
mhoek (L288a Ospel)
|
luis || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] || moek, in de betekenis van dikke luis; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (L288a Ospel)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
26920 |
hoofdraai |
hoofdwaterlossing:
hoofdwaterlossing (L288a Ospel)
|
Een tamelijk brede greppel die in het eerste jaar van steken slechts enige steken diepte verkrijgt. Later wordt ze verder uitgegraven. Ze verkrijgt vijf maal de lengte die men ieder jaar aan het te graven kanaal geeft. In de hoofdraai komen de raaien uit. [II, 18b]
II-4
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
høtsǝl (L288a Ospel)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
26923 |
hoofdvaart |
hoofdvaart:
hoofdvaart (L288a Ospel),
hoofdvaartje:
hø̜jtvartjǝ (L288a Ospel)
|
Een groot, vast kanaal voor de turfafvoer. In de Peel zijn het Deurnes kanaal en de Helenavaart hoofdkanalen. [11, 19a]
II-4
|
26921 |
hoofdwijk |
hoofdvaartje:
hōftvartjǝ (L288a Ospel)
|
Smal kanaal waarop de wijken loodrecht staan. Het dient voor turfafvoer en is tevens afwateringskanaal van de wijken en raaien. [II, 18]
II-4
|
24720 |
hoofdwortel |
pielwortel:
pielwortel (L288a Ospel)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34330 |
hoog varken |
opgeraapte:
opgǝrāpdjǝ (L288a Ospel)
|
Varken dat op hoge poten loopt. [N 76, 23; monogr.]
I-12
|
23210 |
hoogdag |
hoogdag:
hoeëgdaag (L288a Ospel)
|
Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|