26184 |
kikkers |
kikvorsen:
kekvǫrsǝ (L288a Ospel)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|
24309 |
kikkervisje |
koelekopje:
koelekupke (L288a Ospel),
koêleköpke (L288a Ospel),
uilenkop:
uulekop (L288a Ospel),
uilenkopje:
uûleköpke (L288a Ospel)
|
dikkopje || kikkervisje [DC 09 (1940)], [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
17600 |
kin |
kin:
kin (L288a Ospel)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
jong:
jônk (L288a Ospel),
kind:
kîntj (L288a Ospel),
kindje:
kintje (L288a Ospel),
wicht:
wecht (L288a Ospel),
weicht (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
wejcht (L288a Ospel)
|
kind [DC 03 (1934)], [DC 05 (1937)] || kindje
III-2-2
|
19111 |
kinderachtig |
kinderachtig:
keêndjerechtig (L288a Ospel),
wichterachtig:
wichterechtig (L288a Ospel)
|
kinderachtig
III-1-4
|
21701 |
kinderfiets |
wichterfietsje:
wichjter fietske (L288a Ospel)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar kleine kinderen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
22691 |
kinderfluitje |
feep:
feep (L288a Ospel)
|
Een fluitje gemaakt uit de holle stengel van een paardebloem [fiepertje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
23567 |
kinderkoor |
kinderkoortje:
kindjerkuurke (L288a Ospel)
|
Het kinderkoor, jongenskoor of knapenkoor, een zangkoor van kinderen uit de hoogste klassen van de lagere school. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23505 |
kindermis |
kindermis:
kinjdermes (L288a Ospel)
|
Een kindermis, schoolmis [kiendermis, kingermès, sjoeëlmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19382 |
kinderstoel |
kakstoel:
kakstool (L288a Ospel),
kakstōl (L288a Ospel)
|
hoog kinderstoeltje met pot || Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|