20587 |
kruidenjenever |
elsbitter:
soort brandewijn gestookt volgens geheim recept onder toevoeging van aftreksek van alsemplant. Een Limburgse specialiteit
aelsbitter (L288a Ospel)
|
elsebitter
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwaes (L288a Ospel)
|
De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
kruidwiswijding:
kroetwaeswi-jing (L288a Ospel)
|
De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
afvaren:
āfvārǝ (L288a Ospel),
kruien:
krøjǝ (L288a Ospel),
krø̜jǝ (L288a Ospel),
turf uitdoen:
tø̜rǝf ūtdōn (L288a Ospel)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || De turf naar het zetveld of de kant van de weg kruien. [II, 71] || Turf vervoeren met de kruiwagen. [I, 69]
II-3, II-4
|
26079 |
kruiketting, kruitouw |
kruiketting:
krøjkęteŋ (L288a Ospel)
|
De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.]
II-3
|
20806 |
kruimel |
greumel:
greûmel (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
Verklw.gruuëmelke
gruuëmel (L288a Ospel),
gritseltje:
uitsluitend verklw. D¯r zitte gridzelkes inne pap, mam; di-j lös ich neet
grid’zelke (L288a Ospel),
kruimel:
kruuëmel (L288a Ospel)
|
kruimel || scherp korreltje, kruimeltje
III-2-3
|
26081 |
kruipalen |
kruipalen:
krøjpø̜̄l (L288a Ospel)
|
De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.]
II-3
|
24415 |
kruipend ongedierte |
wormen:
wörm (L288a Ospel)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
27023 |
kruiplank |
kruiplanken:
kryjplɛŋkǝ (L288a Ospel)
|
Een straal of kruiplank is ongeveer 7.5 m lang, 20 cm breed en 3.5 cm dik. [II, 76]
II-4
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
kruus (L288a Ospel),
kruisbeeld:
kruusbeeldj (L288a Ospel)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)]
III-3-3
|