34321 |
krul in de staart |
gekrolde staart:
gǝkroldjǝ stɛrt (L288a Ospel)
|
[N 76, 16]
I-12
|
18019 |
kuchen |
keffen:
keffen (L288a Ospel)
|
Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
klocht:
kloxt (L288a Ospel),
troep:
trop (L288a Ospel)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuif:
koef (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
kuif [N 10 (1961)] || kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-4-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
kuifliewerk:
koeflieëwêrrek (L288a Ospel),
liewerk:
lieuwerk (L288a Ospel)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] || kuifleeuwerik
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuikje:
kykskǝ (L288a Ospel)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kotje:
kuutje (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
kuiltje:
kuulke (L288a Ospel)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kū.p (L288a Ospel)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (L288a Ospel)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
32248 |
kuipersbedrijf |
kuiperij:
kȳpǝrej (L288a Ospel)
|
Het bedrijf waar men houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [monogr.]
II-12
|