e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lui lui: luî-j (Ospel) lui III-1-4
lui (lieden) mensen: minsən (Ospel) mensen [RND] III-3-1
luid schreien beuken: bäöke (Ospel), brullen: brulle (Ospel), toeten: toête (Ospel), zumpen: zûmpe (Ospel) hard huilen || hevig huilen || luid huilen III-1-4
luiden luiden: lowwe (Ospel) Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de mis luiden: et lowjt (Ospel) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] III-3-3
luiermand kindskorf: kenskø̜rǝf (Ospel) Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.] II-12
luilak bedpongel: betpôngel (Ospel), lapzwans: lapzwâns (Ospel), luilak: luilak (Ospel) grote luierik, nietsnut || luilak [DC 11] III-1-4
luiportaal onder de toren: onger de toren (Ospel) Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)] III-3-3
luireep, luiketting ketting: ketting (Ospel) Het touw of de ketting om de luias waarmee de zakken in de windmolen worden opgetrokken en neergelaten. In dit lemma wordt geen onderscheid gemaakt tussen de luireep binnen of buiten de molen. Zie ook afb. 65 en de toelichting bij het lemma ɛluikoord, luikettingɛ.' [N O, 25b; A 42A, 44] II-3
luitafel luitafel: lø̜jtǭfǝl (Ospel) De ter hoogte van het luiwerk aan de koning of op het spoorwiel gemonteerde schijf waardoor het luiwiel wordt aangedreven. Dit type luiwerk, het zgn. sleepluiwerk, treft men aan bij de Hollandse molen. [N O, 25k; A 42A, 105] II-3