34229 |
meer melk gaan geven |
vermelken:
vǝrmɛlkǝ (L288a Ospel),
verzijen:
vǝrzęi̯jǝn (L288a Ospel)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
24209 |
meerkoet |
bleshoen:
bleshoon (L288a Ospel),
bléshoon (L288a Ospel),
meerkoet:
maerkoet (L288a Ospel)
|
meerkoet
III-4-1
|
21273 |
meester |
meester:
mɛ.istər (L288a Ospel)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
24210 |
meeuw algemeen |
keek:
keek (L288a Ospel),
meeuw:
mieëw (L288a Ospel)
|
meeuw
III-4-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māxt (L288a Ospel)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
meidoorn:
-
meidoorn (L288a Ospel)
|
meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
koning:
kuuëning (L288a Ospel),
mulder:
mölder (L288a Ospel),
predikant:
prittekânt (L288a Ospel),
spiddelen-kant (L288a Ospel),
spittelekant (L288a Ospel)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
maagdje:
maechtje (L288a Ospel),
maigtje (L288a Ospel),
pul:
pöl (L288a Ospel)
|
meisje || meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
geliefde:
geleêfje (L288a Ospel),
maagdje:
maigtje (L288a Ospel)
|
geliefde, liefje || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstaondje (L288a Ospel)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|