e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
morsen brassen: brassen (Ospel) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
mortel spijs: spīs (Ospel) Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.] II-9
mot mot: mot (Ospel), mót (Ospel) mot [DC 24 (1953)] III-4-2
motor moter: mo.tər (Ospel) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen bijsje: bieske (Ospel, ... ), fiezelregen: feêzelraengel (Ospel), motregen: motraengel (Ospel), motreingel (Ospel), muggenpis: mögkepis (Ospel), stofregen: stoofreingel (Ospel), BNO.  stoôfraengel (Ospel), stuifregen: stoeëfraengel (Ospel), zever: zeîver (Ospel) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, fijne regen || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || noorderstof, in de betekenis van motregen bij overigens droge atmosfeer; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
motregenen, licht regenen bijzen: ps. blz. 54 van deel 2 (N-W). Osp. (wel: bieze (= af en toe wat regenen).??).  biese (Ospel), fiezelen: Opm. ook in de betekenis van: uit elkaar halen, zacht praten.  feêzele (Ospel), miezeren: miezere (Ospel), motregenen: ’t motreigenjt (Ospel), neetregenen: vgl nitselen  ’t neetreingeltj (Ospel), neetselen: neetsele (Ospel, ... ), ’t begint te neetselen (Ospel), zeveren: zeiveren (Ospel), zeîvere (Ospel) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || miezelen, motregenen || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
mug mug: muk (Ospel), mök (Ospel) mug || steekmug [DC 18 (1950)] III-4-2
muik mot: de mōtte (Ospel), mouting: motting (Ospel) Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)] || mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)] III-2-3
muiltje slof: sloffen (Ospel) Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] III-1-3
muis muis: moês (Ospel), mōēs (Ospel) muis [DC 35 (1963)] III-4-2