e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
poten poten: pōtǝ (Ospel) In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-5
potkachel duiveltje: dy(3)̄.vəlkə (Ospel) klein rond kacheltje op de boerderijen vroeger gebruikt om veevoer en de was te koken, men trof het in de tweede wereldoorlog ook wel in burgerkeukens aan voor verwarmings- en kookdoeleinden. Het waren in feite allesbranders die zonder bezwaar ook met sla III-2-1
pottenkoopman pottenkruier: pǫtǝkrøjǝr (Ospel  [(id)]  ) Pottenkruier; koopman in aardewerk die met zijn handelswaar op een kruiwagen het land rondtrok. [monogr.] II-8
praam bak: bak (Ospel) Lage, platte schuit. [II, 92d; II, 92c] II-4
preek preek: preek (Ospel) De predikatie, de preek [preek, prèèk, preëdich?]. [N 96B (1989)] III-3-3
preekstoel preekstoel: preekstool (Ospel) De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)] III-3-3
prei poor: poeër (Ospel), poor (Ospel) [DC 13 (1945)]prei I-7
preken preken: preeke (Ospel) Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
pret, schik goed gemoed: good gemooit (Ospel), lol: lôl (Ospel), plezier: plezeer (Ospel) een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || lol, plezier || plezier, schik III-1-4
priester priester: preester (Ospel) Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)] III-3-3