e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheef snijden onderholen: oŋǝrhø̜̄lǝ (Ospel) Slechte stekers kunnen wel eens scheef gaan. [I, add.] II-4
scheen scheen: scheen (Ospel) scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheepskruier scheepskruier: sxēpskryjǝr (Ospel) Deze kruier kruit de turf het schip op. Aangezien de tussenkruier ook soms de turf het schip op kruit, is er een aantal opgaven dat op de tussenkruier slaat. Een tussenkruier wordt ingezet, als de afstand tussen het zetveld en het te laden schip groot is. [II, 75b] II-4
scheepsploeg ploeg: plōx (Ospel) Ploeg van mensen die het schip vol laadt. [II, 93] II-4
scheerturf dwarsturf: dwarstø̜rǝf (Ospel) Turf in de lengte liggend van een stapel. De basis van een ring wordt gevormd door telkens één scheerturf tegenover twee kopturven. [II, 80f] II-4
schei scheien: sxęi̯ǝn (Ospel) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
scheiplank schei(d)plank: sxęjplaŋk (Ospel) Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187] II-3
schelden, schimpen schelden: schêldje (Ospel), schobben: schobbe (Ospel), sjamfoeteren: schamfoetere (Ospel), fr. Jean foutre  sjamfoetere (Ospel) schelden III-1-4
schelm schelm: schelm (Ospel) schelm [DC 11] III-1-4
schemeren demeren: Osp.  deêmere (Ospel), grauwen: ’t begintj te grawwe (Ospel), schemeren: Als het na donker iets licht wordt.  et begintj te schemeren (Ospel) schemeren || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4