34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (L288a Ospel)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
en spEl (L288a Ospel)
|
spel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spelde:
spɛl (L288a Ospel)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speule (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
Sub spuuële.
speûle (L288a Ospel)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)] || spelen [GTRP (1980-1995)] || Spelen.
III-3-2
|
33513 |
sperziebonen |
breekboontjes:
braekbuüenkes (L288a Ospel)
|
spercieeboontjes
I-7
|
20535 |
spetteren |
spatten:
de boter spetj (L288a Ospel)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spęi̯ (L288a Ospel)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
spēgəl (L288a Ospel)
|
spiegel
III-2-1
|
21373 |
spijbelen |
stiekem uit de school blijven:
stiekum oet schōōl blieve (L288a Ospel)
|
wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)]
III-3-1
|
27022 |
spijlen aan de achterwand van de veenkruiwagen |
latten:
latǝ (L288a Ospel)
|
[II, 70e]
II-4
|