e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tante tant: tânt (Ospel), tante: neen  tante (Ospel) tante || tante; Bestaan er verschillende woorden voor een tante van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)] III-2-2
tapuit vindersfeep: vendersfeêp (Ospel), wielentemper: wielentèmper (Ospel), wijntemper: ondergebracht zowel onder "tapuit"als onder "gekraagde roodstaart  wiêntêmper (Ospel) tapuit || tapuit, gekraagde roodstaart III-4-1
tarwebrood tarwemik: Têrvemik Mikkevluuëtje: kneedtrogje voor brood krîntemik: krentenbrood Verklw. mikske  têrvemik (Ospel) witbrood en tarwebrood III-2-3
tasruimte naast de dorsvloer bermplaats: bɛ.rǝmplāts (Ospel), de/het uilift: dulǝft, duleft (Ospel) Het schuurvak of de door het tasmuurtje van de dorsvloer gescheiden ruimte naast de dorsvloer waar veelal de graanschoven bewaard worden. Men stapelt er van de vloer tot onder het dak. Om schade door ratten of muizen tegen te gaan legt men onderaan takkenbossen of oud stro, ook maakt men wel een vloertje van planken op stenen, zodat de katten er onderdoor kunnen. Men tast in een van de vakken van de tasruimte ook wel stro of hooi. De benamingen betreffen de gehele tasruimte (bestaande uit een of meer vakken, naar gelang de indeling en de grootte van de schuur), één van de vakken van de tasruimte (vaak voor een bepaald gebruik) of een van de tasruimten als er aan beide zijden van de dorsvloer een is. Met een cijfer achter het codecijfer wordt, indien mogelijk, aangegeven uit hoeveel vakken de tasruimte bestaat of hoeveel van de zo genoemde tasruimten er zijn. In het lemma komen twee typen metonymieën voor: de benaming van de oogststapel wordt gebruikt voor de ruimte waar gestapeld wordt (in de gevallen tas en berm en hun samenstellingen) en ook wordt de benaming van de begrenzing van de ruimte, het gebont en de daarmee verbonden woordgroepen, benut voor de ruimte zelf. Deze twee gevallen van betekenisuitbreiding staan achter in het lemma bijeen. Zie ook het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6). En vergelijk nog Goossens 1963b en 1973 (over wis) en, speciaal voor uilicht, Goossens 1988, 165-167, met kaart. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (tas(t)) en (berm) het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6), van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). Zie ook afbeelding 14.e bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69a; N 4A, 10b; N 5, 81 en 85a; N 14, 48; N 15, 49b; N C, 5a; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; L 48, 13; Lu 2, 13; Gi 2.1, 20; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 58b, 70a en 71] I-6
tasser in de schuur bermer: bɛrǝmǝr (Ospel) Degene die de schoven stapelt. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 48; monogr.] I-4
tasten vingeren: vēŋǝrǝ (Ospel), voelen: vø̄lǝ (Ospel) Met de hand voelen of de kip op het punt staat te gaan leggen. [N 19, 52; monogr.] I-12
te diep graven te diep graven: te diep graven (Ospel) Te diep naar het zand toe steken, zodat er bulten ontstaan. [I, 68] II-4
teek luis: luus (Ospel), teek: taek (Ospel), teek (Ospel) teek [DC 30 (1958)] || teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)] III-4-2
teen teen: tiejn (Ospel) teen (toon) [DC 01 (1931)] III-1-1
teenmes teenhaak: tīǝnhǭk (Ospel) Bodemmes waarvan het snijdend gedeelte vrij smal is en waarvan de opwaarts gebogen punt spits toeloopt. Soms is dit deel van het blad ook tot een lichte haak omgebogen. Het mes dient om de teenholte van de geheulde klomp ruimer te maken en af te werken. De steel van het mes is lang en rust tijdens het werken op de schouder van de klompenmaker. [A 29a, 8a; A 29a, 10a; A 29a, 10c; A 29a, 12a-b; A 29a, 15c; Bakeman 9; monogr.] II-12