e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeder broeder: broeder (Ospel) Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)] III-3-3
broedermeester voorbeder: veurbaejer (Ospel) De persoon die tijdens de bidprocessies (op St. Marcus en de kruisdagen) met een staf beurtelings de voorbiddende en de nabiddende rij aanwees (broedermeester). [N 96C (1989)] III-3-3
broedse kip die men niet wil laten broeden brok die kloekt: brǫk di kloktj (Ospel) [N 19, 43b] I-12
broek: algemeen boks: boks (Ospel), dich leupst ouch altied met un aafgezakdje bōks (Ospel), hij heldj z⁄n boks op met unne leire reem (Ospel) Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] III-1-3
broekland, moeras broek: broôk (Ospel), moer: (meervoud: moore).  moor (Ospel), moeras: moeras (Ospel), moest: moeëst (Ospel), tus: tus (Ospel), (zo wordt het ook genoemd).  tis (Ospel), zomp: zômp (Ospel) moeras [DC 02 (1932)] || moerasland, drassig land || moerassig land || moerassige grond, verende grond in een stuk weiland III-4-4
broeksriem riem: hij heldj z⁄n boks op met unne leire reem (Ospel) Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3
broer broer: broor (Ospel, ... ) broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
bromtol bromtol: bromtōl (Ospel, ... ) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)] III-3-2
bronstig breustig: brø̄stex (Ospel) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
brood brood: broejd (Ospel), broet (Ospel), brôêt (Ospel) brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND] III-2-3