e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dode dode: doeëje (Ospel), lijk: liêk (Ospel) dode III-2-2
dode tak dode tak: ± WLD  doeeje tak (Ospel), rotte tak: rotte tak (Ospel) Een dode tak (stek). [N 82 (1981)] III-4-3
dodenhuisje lijkenhuisje: liekehuuske (Ospel) Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)] III-3-3
doek doek: hij vrieft z⁄n schoon op met unne dook (Ospel) Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)] III-1-3
doen doen: dôon (Ospel) doen III-1-4
doen vechten aaneenhangen: ! net het tegenovergestelde als in Van Dale: aaneenhangen, 2. (gew.) van personen: zich bij elkaar aansluiten, één lijn trekken.  hiŋtə hi.əl waerəlt a.nɛ͂.in (Ospel) Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1
doffer, mannelijke duif hoorn: hoorn (Ospel) duif, mannetje [ZND 18 (1935)] III-4-1
dokteren meesteren: meisteren (Ospel) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2
dom stom: stóm (Ospel) dom III-1-4
domme man achterover: achteroeëver (Ospel), klotskop: klotskop (Ospel), lomperd: lompert (Ospel), lomperik: loómperik (Ospel), stomme achterover: stómmen achteroeëver (Ospel), stommerik: stómmerik (Ospel) dom persoon || dommerik (fig.) || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || stommeling, domoor || stommerd III-1-4