e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dwarsbalk biels: bils (Ospel) de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)] III-3-1
dwarsdrijver warsdrijver: waersdriêver (Ospel), warskop: waerskop (Ospel) dwarsdrijver || weerbarstig persoon III-1-4
dweil dweil: dweͅi̯l (Ospel), dwɛ̄l (Ospel) dweil || grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)] III-2-1
dweilen dweilen: dweͅi̯lə (Ospel), dwɛlə (Ospel), schrobben: schro͂be en dae nao met water nao speulen en aaf dweile (Ospel) dweilen || Hoe noemt u het schoonmaken van stenen of houten vloeren, van stoepen enz. met behulp van water en een grove doek? [N105 (2000)] || stenen of houten vloeren, stoepen, etc. met behulp van water en een grove doek schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1
echo naklank: naoklank (Ospel) een naklinkend geluid [halm, nagalm, echo] [N 91 (1982)] III-4-4
echte koekoeksbloem koekoeksbloem: kukuksblom (Ospel) Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.] I-5
echtgenoot baas: baas (Ospel), mens: miene mins (Ospel), mins (Ospel, ... ) (man. ) Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot? [DC 05 (1937)] || baas, echtgenoot || echtgenoot || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)] III-2-2
echtgenote vrouw: mien vrouw (Ospel), vrouw (Ospel) (vrouw; ) bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote? [DC 05 (1937)] || vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)] III-2-2
eekhoorn eekhoorntje: eikheurke (Ospel), eikuûrke (Ospel), vlooienbok: spottend, figuurlijk  vloeëjebók (Ospel) eekhoorn [DC 07 (1939)] || eekhoorntje III-4-2
eelt, eeltknobbel zwel: zweel (Ospel) eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)] III-1-2