18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
vgl. fr. canaille
kernaalie (L288a Ospel),
foek:
foeëk (L288a Ospel),
tang:
tang (L288a Ospel),
tooi:
toeëj (L288a Ospel),
viool:
fiejoeël (L288a Ospel),
zoes:
zoes (L288a Ospel)
|
boosaardige vrouw || een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)] || garaffineerde vrouw, kwade vrouw || gemene vrouw,kanalje || kreng van een vrouw || kwaadaardige vrouw
III-1-4
|
18165 |
genezen |
gedaan:
gedaon (L288a Ospel)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachtboerderij:
paxt[boerderij] (L288a Ospel)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
18939 |
gereed |
klaar:
klaor (L288a Ospel),
klour (L288a Ospel),
vaardig:
verig (L288a Ospel),
vieërig (L288a Ospel)
|
gereed || klaar || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)] || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
26729 |
gereedschap |
getuig:
gǝtyx (L288a Ospel),
peelgerei:
pīǝlgǝrē̜j (L288a Ospel)
|
De algemene benaming voor turfgereedschap. [I, 13]
II-4
|
25066 |
gering aantal, een paar |
enige:
ennige (L288a Ospel)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34240 |
geronnen melk |
zure melk:
zōr mɛlk (L288a Ospel)
|
Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.]
I-11
|
33328 |
gesloten boerderijtype |
gesloten hoeve:
gǝslōtǝn hø̄f (L288a Ospel)
|
De bouwdelen van dit boerderijtype omsluiten het erf aan alle vier de zijden; in Nederland wordt dit type wel de "Limburgse hoeve" genoemd. Voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen"(1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 6. [N 4A, 4]
I-6
|
26869 |
gesneden banen |
banen:
bānǝ (L288a Ospel),
snee:
snee (L288a Ospel)
|
Men snijdt evenwijdig rechte lijnen over de substantie en deze snijdt men weer rechthoekig door andere, zodat er regelmatige vierkanten ontstaan. In L 265 wordt het slijk in banen gesneden van 25 cm breedte en ongeveer 15 cm dikte. [I, 107b]
II-4
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
barg:
barx (L288a Ospel),
berg:
bɛrx (L288a Ospel)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|