18784 |
franje |
franje:
franje (L163p Ottersum),
franjǝ (L163p Ottersum)
|
Hoe noemt U een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden (franje?)? [N 62 (1973)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
32821 |
frees |
frees/fraise (fr.):
frēs (L163p Ottersum)
|
Een modern akkerwerktuig waarvan de aan-gedreven as voorzien is van een reeks messen, haken of tanden die in de grond hakken en deze fijn maken. [N 11, 72 add.; N 11A, 169b; N J, 10; div.; monogr.]
I-2
|
31875 |
freesmachine |
freesmachine:
frē̜smǝšin (L163p Ottersum)
|
Machine, bestaande uit een metalen frame waarop een verticale as is aangebracht die voorzien is van een aantal beiteltjes. Met de freesmachine kunnen inkervingen in het hout worden aangebracht. Ze wordt ook gebruikt om bepaalde profielen in het hout aan te brengen en is dan vaak de vervanger van de profielschaven. Zie ook afb. 56. [N 53, 86a; monogr.]
II-12
|
31876 |
frezen |
frezen:
frē̜sǝ (L163p Ottersum)
|
Het hout met behulp van de freesmachine bewerken. [N 53, 109a; monogr.]
II-12
|
20586 |
fruit bewaren |
muiken:
mojjeke (L163p Ottersum),
moͅi̯əkə (L163p Ottersum)
|
meuken, rijpen
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
worm:
WLD
wörm (L163p Ottersum)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
30056 |
fundament |
fondering:
fondēreŋ (L163p Ottersum)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
(de) fondering uitgraven:
fondēreŋ yt˲grāvǝ (L163p Ottersum)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
24149 |
fuut |
poepeendje:
poepé.ndje (L163p Ottersum)
|
fuut
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|