18954 |
goedzak |
dulpes:
Diejen dölpes stó.nd vör iedereen klaor
dölpes (L163p Ottersum)
|
goedzak
III-1-4
|
17903 |
gooien |
smijten:
smiete (L163p Ottersum),
WLD
smieten (L163p Ottersum)
|
gooien [goesje] [N 38 (1971)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-1-2
|
19570 |
gootsteen |
gootsteen:
gøtstēn (L163p Ottersum),
spoel:
spyl (L163p Ottersum),
spoelsteen:
spylstēn (L163p Ottersum)
|
gootsteen || gootsteen, aanrecht
III-2-1
|
19705 |
gordijnstang |
roede:
rui̯ (L163p Ottersum)
|
gordijnstang
III-2-1
|
30211 |
gording |
gording:
gǫrdeŋ (L163p Ottersum
[(meervoud: gǫrdeŋs)]
)
|
Zie kaart. Dwarsbalk die met behulp van klossen boven op het spantbeen wordt aangebracht. De gording draagt met haar uiteinden ongeveer 10 cm in de topgevels. Op de gordingen worden in dwarsrichting de kepers bevestigd. Vgl. afb. 49h. Zie voor het woordtype 'worm' ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291 s.v. 'worm', 'den': ø̄Slach van kepers. Ook in Limb. gebruikt overalø̄ en RhWb (ix) (Lieferung 8/9), kol. 576 s.v. 'Wirme', ø̄Dachpfette, auf der die Sparren aufliegen.ø̄ [N 54, 160; monogr.; N 31, 38 add; div.]
II-9
|
30212 |
gordingklos |
gordingklos:
gǫreŋklǫs (L163p Ottersum)
|
Driehoekig blok op de kapspanten waartegen de gording gespijkerd wordt. Zie ook afb. 49i. [N 54, 159]
II-9
|
30581 |
goudbrons |
goudbrons:
gǭlt˱brōns (L163p Ottersum)
|
Goudkleurig verfpoeder. [N 67, 10a; monogr.]
II-9
|
30652 |
goudoplegger |
goudlegger:
gǭltlęgǝr (L163p Ottersum)
|
Platte, zeer dunharige kwast. De goudoplegger wordt meestal vervaardigd van eekhoornhaar waarvan één rijtje tussen twee blaadjes dun karton wordt geplakt. De kwast dient voor het opnemen en opbrengen van stukjes bladmetaal. [N 67, 41b]
II-9
|
30651 |
goudstoffer |
verguldkwast:
vǝrgølkwāst (L163p Ottersum)
|
Kwast van visotterhaar, gevat in blik met houten steel. De goudstoffer wordt bij het vergulden gebruikt voor het aandrukken van bladmetaal en ook voor het verwijderen van overtollig bladmetaal. [N 67, 41a]
II-9
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
in de tas leggen:
en dǝ tāst lɛgǝ (L163p Ottersum),
pakken:
pakken (L163p Ottersum)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|