32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
schoefel:
sxufǝl (L163p Ottersum)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
25414 |
hoeven verwijderen |
afslaan:
afslǭn (L163p Ottersum)
|
Eerst wordt de gehele poot verwijderd van het lijf en dan worden later de hoeven van de poot gekapt. Het kan zijn dat sommige antwoorden eerder duiden op het begrip "poot verwijderen" dan op "hoef verwijderen". [N 28, 46; monogr.]
II-1
|
32115 |
hol profiel |
hollat:
hǫllat (L163p Ottersum)
|
Een kwart-holvormige profiellijst met een vrij kleine uitholling. Zie ook afb. 157. [N 55, 153]
II-12
|
29817 |
holle steen |
plafondsteen:
plǝfōnstēn (L163p Ottersum),
schoorsteensteen:
sxǫrstɛnstēn (L163p Ottersum)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
31852 |
holschaaf |
holle schaaf:
hǫlǝ sxāf (L163p Ottersum)
|
Schaaf met een over de breedte holvormig gebogen zool, die samen met de bolschaaf een bijeenhorend paar vormt. Zie ook afb. 46. De holschaaf wordt door de timmerman gebruikt om rond lijstwerk te schaven en door de wagenmaker om kleine spaken een ronde vorm te geven. [N 53, 71c; N G, 38a; monogr.]
II-12
|
24324 |
hommel |
hommel:
hoemel (L163p Ottersum),
hómmel (L163p Ottersum),
hommelt:
hómmelt (L163p Ottersum)
|
hommel
III-4-2
|
19784 |
hond |
gotenzeiker:
göötezè.jker (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum),
hond:
hó.nd (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
hond
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
schrok hebbe (L163p Ottersum)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hoongerig (L163p Ottersum)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
28667 |
honingdrank |
honingdrank:
huneŋdrãŋk (L163p Ottersum)
|
Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.]
II-6
|