20803 |
kokkin |
kookster:
koͅkstər (L163p Ottersum)
|
kokkin
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
pikmeeuw:
pikmèw (L163p Ottersum)
|
kokmeeuw
III-4-1
|
33888 |
kolder |
kolder:
kǫldǝr (L163p Ottersum)
|
Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.]
I-9
|
29541 |
kolen |
cokes:
kōks (L163p Ottersum),
kolen:
kǭlǝ (L163p Ottersum),
vetkolen:
vɛtkǭlǝ (L163p Ottersum)
|
De verschillende soorten kolen waarmee de oven wordt gestookt. Zie ook het lemma ɛkolenɛ in de paragraaf over de veldoven. In L 163 werd werd voor het stoken van de oven ook kolenslik gebruikt. Men noemde dit slemp (slɛmp). Zie ook het lemma ɛkolenslikɛ in wld II.5, pag. 216.' [N 49, 62b; monogr.]
II-8
|
31244 |
kolengat |
kolengat:
kǭlǝgat (L163p Ottersum)
|
De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27]
II-11
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
gry(3)̄s (L163p Ottersum)
|
(kolen)gruis
III-2-1
|
32567 |
kolenmand |
kolenben:
kǭlǝbɛn (L163p Ottersum)
|
Mand waarin steenkool wordt geladen. Kolenmanden werden in Stokkem (L 423) vervaardigd van ruw vlechtwerk. Ze werden gebruikt in de Luikse staalfabrieken bij het stoken van de staalovens. [N 40, 95; N 40, 110]
II-12
|
19634 |
kolenschop |
cokes-riek:
kōksrī̄k (L163p Ottersum),
grote schup:
grōtǝ sxø̜p (L163p Ottersum),
kolenschup:
kǭlǝsxø̜p (L163p Ottersum)
|
[N 49, 66b; monogr.]
II-8
|
33026 |
kolven afstropen |
schillen:
sxɛlǝ (L163p Ottersum)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|
17813 |
komen |
komen:
komə (L163p Ottersum)
|
komen [RND]
III-1-2
|