e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kokkin kookster: koͅkstər (Ottersum) kokkin III-2-3
kokmeeuw pikmeeuw: pikmèw (Ottersum) kokmeeuw III-4-1
kolder kolder: kǫldǝr (Ottersum) Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.] I-9
kolen cokes: kōks (Ottersum), kolen: kǭlǝ (Ottersum), vetkolen: vɛtkǭlǝ (Ottersum) De verschillende soorten kolen waarmee de oven wordt gestookt. Zie ook het lemma ɛkolenɛ in de paragraaf over de veldoven. In L 163 werd werd voor het stoken van de oven ook kolenslik gebruikt. Men noemde dit slemp (slɛmp). Zie ook het lemma ɛkolenslikɛ in wld II.5, pag. 216.' [N 49, 62b; monogr.] II-8
kolengat kolengat: kǭlǝgat (Ottersum) De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27] II-11
kolengruis gruis: gry(3)̄s (Ottersum) (kolen)gruis III-2-1
kolenmand kolenben: kǭlǝbɛn (Ottersum) Mand waarin steenkool wordt geladen. Kolenmanden werden in Stokkem (L 423) vervaardigd van ruw vlechtwerk. Ze werden gebruikt in de Luikse staalfabrieken bij het stoken van de staalovens. [N 40, 95; N 40, 110] II-12
kolenschop cokes-riek: kōksrī̄k (Ottersum), grote schup: grōtǝ sxø̜p (Ottersum), kolenschup: kǭlǝsxø̜p (Ottersum) [N 49, 66b; monogr.] II-8
kolven afstropen schillen: sxɛlǝ (Ottersum) De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22] I-4
komen komen: komə (Ottersum) komen [RND] III-1-2