id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20120 | krols | rols: raals (Ottersum), rāls (Ottersum), roͅls (Ottersum) | loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1 |
30146 | kroonlijst | lijst: list (Ottersum) | Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.] II-9 |
26454 | kropgat | kropgat: krǫp˲gat (Ottersum) | Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3 |
26077 | kruias, kruirad | kruias: kruias (Ottersum) | Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.] II-3 |
24484 | kruid (alg.) | kruid: kruud (Ottersum) | kruid III-4-3 |
20587 | kruidenjenever | bes: bēͅs (Ottersum) | bessenjenever III-2-3 |
20805 | kruidnagel | kruidnagel: krøi̯nāgəl (Ottersum), krø̄i̯nāgəl (Ottersum) | kruidnagel III-2-3 |
22580 | kruidwis | kruidwis: kreujwis (Ottersum), krujwis (Ottersum), kruutwis (Ottersum) | kruidwis [N 06 (1960)] III-3-2 |
26082 | kruien | kruien: kruien (Ottersum), krø̜i̯ǝ (Ottersum) | De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13, II-3 |
26079 | kruiketting, kruitouw | kruiketting: kruiketting (Ottersum) | De op de kruias bevestigde ketting waarmee de molen of de molenkap wordt verplaatst. In l 289 en l 377 gebruikte men daartoe geen ketting maar een touw, in l 316 een kabel. [N O, 30b; N O, 30c; N O, 30d; A 42A, 57; monogr.] II-3 |