20712 |
kruim |
kruim:
Syst. WBD
kruum (L163p Ottersum)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20806 |
kruimel |
kruimel:
kryməl (L163p Ottersum)
|
kruimel
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kruun (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26081 |
kruipalen |
kruipalen:
kruipalen (L163p Ottersum)
|
De rondom de molen in de grond geplaatste, korte houten, stenen of ijzeren palen, waaraan de kruikettingen of kruitouwen worden vastgemaakt. [N O, 30e; A 42A, 59; monogr.]
II-3
|
24585 |
kruipgewas |
kruipgroen:
kruupgruu.n (L163p Ottersum)
|
kruipgewas
III-4-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
Van Dale: kruis, 12. het onderste deel van de rug, stuit (v.d.mens)
kruus (L163p Ottersum)
|
deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26239 |
kruisarmen |
kruisbalken:
kruisbalken (L163p Ottersum)
|
De vier gekruiste balken in het midden van het aswiel. Zij zijn zodanig samengevoegd dat in het midden een vierkante opening gevormd wordt waarin de molenas bevestigd kan worden. Vgl. afb. 49 en 50. Zie ook de lemmata ɛarmenɛ en ɛkruisarmen van het spoorwielɛ. Het betreft daar onderdelen van respectievelijk de watermolen en de rosmolen.' [N O, 11d; A 42A, 9; N O, 11e]
II-3
|
26674 |
kruisarmen van het spoorwiel |
kruisarmen:
krys˱ę̄rǝmǝ (L163p Ottersum)
|
De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27]
II-3
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
kruussefiks (L163p Ottersum),
kruis:
kruus (L163p Ottersum),
kruisbeeld:
kruusbeeld (L163p Ottersum),
lieveheer:
Lieven Heer (L163p Ottersum)
|
Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
kroezel:
kreuzel (L163p Ottersum),
kroesel (L163p Ottersum),
stekbeer:
stékbèèr (L163p Ottersum)
|
kruisbes
I-7
|