e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langzamer hou: hǫu̯ (Ottersum) Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96] I-10
lantaarn lantaarn: lantɛr (Ottersum), lantɛrn (Ottersum), lucht: løxt (Ottersum) lantaarn || lantaarn, lamp III-2-1
lap lap: lap stof (Ottersum) Hoe noemt U: een lap stof [N 62 (1973)] III-1-3
lap stof lap stof: lap stǫf (Ottersum) Een lap of stuk stof. [N 62, 71b; MW] II-7
lasapparaat lasapparaat: las˱apǝrāt (Ottersum) In het algemeen een toestel om te lassen. Zie ook de toelichting bij het lemma "wellen, lassen". Met de meer algemene woordtypen lasapparaat, schweissapparat (d.) en laspost zal wel vaak een autogeen lasapparaat bedoeld worden. Zie ook afb. 42. [N 33, 188-189; monogr.] II-11
lastig (werken) strabant: Dèn, duut nie zö straba.nt; cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 196 s.v. "strabant  straba.nt (Ottersum), zie straba.nt  stra.nt (Ottersum) brutaal, lastig III-1-4
lat lat: lat (Ottersum) In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.] II-12
latei latei: latęj (Ottersum), lateibalk: latęjbalǝk (Ottersum) Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.] II-9
latierboom boom: bom (Ottersum), scheiboom: sxɛi̯bom (Ottersum) Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.] I-6
latnagel latnagel: latnāgǝl (Ottersum) Draadnagel, die wordt gebruikt om latten, zoals die bijvoorbeeld bij het timmeren van een gebint worden gebruikt, vast te zetten. Volgens de respondent uit Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 27/11; ze waren dan dus 2.25 duim (¬± 5.5 cm) lang. [N 54, 16b; monogr.] II-12