e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nijptang knijptang: kniptaŋ (Ottersum, ... ), trektang: tręktaŋ (Ottersum), vlechttang: vlɛ̄xtaŋ (Ottersum) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] || In het algemeen een tang die vooral dient om spijkers uit te trekken en metaaldraad, spijkers, dun plaatmateriaal, e.d. af te knippen. Zie ook afb. 95 en het lemma ɛnijptangɛ in wld II.11, pag. 92-93. Het woordtype vlechttang is de benaming voor een nijptang die wordt gebruikt bij het verwerken van betonijzer. Deze tang heeft kleinere bekken en langere armen dan de nijptang. Zie ook het lemma ɛbetonijzerɛ in Wld II.9, pag. 47.' [N 53, 142a-c; N 53, 143; monogr.] II-11, II-12
nog in het ei zittend kipje kuiken: kykǝ (Ottersum) [N 19, 40a] I-12
nok naald: nolt (Ottersum) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
nonnen poten: pø̄t (Ottersum) De nonnen zijn twee verticale latjes op de ligger waartussen de spil met vleugel, klos en trendel bevestigd zitten. Gedraaide arm van een spinnewiel. [N 34, B12] II-7
noors verband, kettingverband kettingverband: kęteŋvǝrbānt (Ottersum) Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e] II-9
noot noot: nōt (Ottersum), nøͅt (Ottersum) noot III-2-3
nootmuskaat nootmuskaat: nōt˂bəsxōͅt (Ottersum) nootmuskaat III-2-3
notariskosten harkhui: harkhööj (Ottersum), schrijfgeld: schrīēfgaelt (Ottersum) gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
nummeren nommeren: numǝrǝ (Ottersum) De treden en de daarmee overeenkomende nesten in de spil een nummer geven om de constructie gemakkelijk in elkaar te kunnen zetten. [N 55, 98] II-9
oever kant: kànt (Ottersum), Opm. v.d. invuller: oever wordt hier niet gebrukt.  kaant (Ottersum) oever [DC 02 (1932)] III-4-4