e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roompot melktob: męlktø̜p (Ottersum) Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.] I-11
roomschotel romenpot: rōmǝpot (Ottersum), vangspot: vanspot (Ottersum), vaŋspot (Ottersum) Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I] I-11
roos (rosa) roos: rozə (Ottersum) rozen [RND] III-2-1
rooster rooster: rø̜̜̄̄stǝr (Ottersum) Het van metalen staven vervaardigde rooster in de oven. In L 163 en L 164 lagen de roosters in de stookgaten. In L 163 was op ¬± 30 cm boven de bodem van het asgat een serie (¬±16 tot 20 stuks) staafroosters geplaatst. De roosters (¬± 1 m lang, van gietijzer) raakten elkaar v√≥√≥r, achter en in het midden om kromtrekken te voorkomen. Voor de rest bevond zich tussen de roosters een spleet van ¬± 2 cm. In L 270 lag het rooster vooraan in de oven. De oven was binnen 6 m lang; de eerste meter bestond uit roosterstaven van 1 m lang en er lagen er 50 stuks in de oven over een breedte van 2 m. [N 49, 75; monogr.] II-8
rooster in de mestgoot plaat: plǭt (Ottersum), rooster: rø̜̄stǝr (Ottersum) Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b] I-6
roostertje verfrooster: vɛ̄rǝfrø̜̄stǝr (Ottersum) Afdruiproostertje op het verfbakje dat wordt gebruikt om de verf regelmatig over de verfrol te verdelen. [N 67, 46c] II-9
roskam roskam: rǫskam (Ottersum), rǫskām (Ottersum) IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139] I-9
roskammen poetsen: putsǝ (Ottersum), rossen: rǫsǝ (Ottersum) Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102] I-9
rosmolen mange (fr.): maneezie (Ottersum), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie bijlagevellen met tekeningen!  de manège (Ottersum), manège (fr.): manēzi (Ottersum), rosmolen: roͅsmolen (Ottersum), rǫs[molen] (Ottersum) De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)] || Een molen die door een paard wordt aangedreven. Koning, spoorwiel en rondsel bevinden zich bij dit molentype onder het steenkoppel. De koning wordt aangedreven met behulp van een trekbalk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N D, 3] I-4, I-7, II-3
rotstraal rotstraal: rǫtstrǭl (Ottersum) Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.] I-9