32492 |
schenen |
gekloofde wissen:
gǝklø̄f˱dǝ wesǝ (L163p Ottersum)
|
Gekliefde en geschaafde wissen. Zij worden vooral gebruikt voor fijn vlechtwerk. Ook de wanden van duivenmanden worden met schenen volgevlochten. [N 40, 85; monogr.]
II-12
|
20510 |
schenkel |
bot:
bot (L163p Ottersum),
schenkel:
sxeŋkəl (L163p Ottersum),
sxēŋkəl (L163p Ottersum)
|
schenkel
III-2-3
|
30119 |
schenkel, formeel |
mal:
mal (L163p Ottersum)
|
Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.]
II-9
|
19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
bierkraf (L163p Ottersum),
jeneverkaraf:
jeneverkraf (L163p Ottersum),
karaf:
kraf (L163p Ottersum),
waterkaraf:
waoterkraf (L163p Ottersum)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18298 |
scheren |
scheren:
schèère (L163p Ottersum)
|
scheren
III-1-3
|
32794 |
scherp eggen |
voorwaarts [eggen]:
vø̜rwarts (L163p Ottersum)
|
Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.]
I-2
|
17726 |
scherp kijken |
turen:
turen (L163p Ottersum)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34276 |
scheukpaal |
schobpaal:
sxob˱pǭl (L163p Ottersum),
schuurpaal:
sxūrpāl (L163p Ottersum),
sxūrpǭl (L163p Ottersum)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
29113 |
scheur |
scheur:
sxø̄r (L163p Ottersum)
|
Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b]
II-7
|
26397 |
scheut |
droogrek:
drø̄̄xręk (L163p Ottersum),
kijn:
kin (L163p Ottersum),
scheut:
sxø̄̄t (L163p Ottersum)
|
Houten of ijzeren droogrek waarop de borden met de te drogen werkstukken worden geschoven. In L 163 werden bloempotten ook wel in de zon gedroogd: eerst normaal op het bord en vervolgens ondersteboven op de plank om de dikke bodem beter te laten drogen. Deze werkzaamheden werden stulpen (stø̜l\p\) genoemd. [N 49, 51b; N 49, 135; monogr.] || Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5, II-8
|