29625 |
stukje hout om de kleischop te reinigen |
leuter:
lø̄̄tǝr (L163p Ottersum)
|
Stukje hout of ijzer om de kleischop te reinigen. [monogr.]
II-8
|
18929 |
stuntelen |
aanklooien:
Ik kloj mar wat én óp d¯n trèkbuu.l Hïj zè.j noks én lie.t de blaage mar wat énklojje
énklojje (L163p Ottersum),
haffelen:
Stôt nie mit die vaos te haffele, drék lôtte ze valle
haffele (L163p Ottersum)
|
aanmodderen, maar iets doen || onhandig doen
III-1-4
|
33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
sȳkǝrbit (L163p Ottersum),
suikerpee:
sȳkǝr pē (L163p Ottersum
[(vroeger)]
),
suikerpiet:
sȳkǝrpit (L163p Ottersum)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20785 |
suikerbrood |
klontjesweg:
kleuntjeswék (L163p Ottersum),
klø̄ntjəsweͅk (L163p Ottersum)
|
brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] || suikerbrood
III-2-3
|
17735 |
suizen van de oren |
fluiten:
flöjte (L163p Ottersum),
tuiten:
tōēte (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20772 |
taai-taai |
taai-taai:
tèj-tèj (L163p Ottersum)
|
taai-taai [N 29 (1967)]
III-2-3
|
25643 |
taai-taaikruiden |
anijszaad:
aniszǭt (L163p Ottersum)
|
De kruiden die in taai-taaideeg worden verwerkt. In N 29, 87b werd gevraagd naar de "grondstoffen van taai-taaideeg". Uit de antwoorden zijn twee lemmata gedistilleerd t.w. ''taai-taaikruiden'' en ''zoetstof voor taai-taai''. De woordtypen "potas", "koolzuur "ammoniak", "water", "melk", "maagzout" zijn verder in het lemma niet fonetisch gedocumenteerd. Vergelijk het lemma ''peperkoekkruiden''. [N 29, 87b]
II-1
|
25651 |
taai-taaiplank |
taaiprent:
tɛjprēnt (L163p Ottersum)
|
Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.]
II-1
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
lère ties (L163p Ottersum),
Syst. WBD
lééren ties (L163p Ottersum)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20745 |
taart |
taart:
Syst. WBD
taart (L163p Ottersum)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|