30790 |
vastpennen |
vastzetten:
vāst˲zętǝ (L163p Ottersum)
|
Een ruit met behulp van glaspennen, haaks omgezette stukjes blik met een uitgeperste punt, in de sponning vastzetten. [N 67, 90d]
II-9
|
32342 |
vat, ton |
ton:
ton (L163p Ottersum),
vat:
vat (L163p Ottersum)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
21284 |
vechten |
vechten:
fɛ͂:xtə (L163p Ottersum)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34269 |
vee fokken |
fokken:
fǫkǝ (L163p Ottersum)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hāldǝ (L163p Ottersum)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
30732 |
veegvast |
niet afgeven:
ni af˲gē̜vǝ (L163p Ottersum)
|
Gezegd van verf die na droging bij aanraking niet afgeeft. [N 67, 75c]
II-9
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zypə (L163p Ottersum),
zutsen:
zøͅtsə (L163p Ottersum)
|
slempen, brassen, gulzig drinken || zuipen, slempen
III-2-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderboks:
flodderbóks (L163p Ottersum)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
ven:
vęn (L163p Ottersum),
zijp:
sip (L163p Ottersum)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
braakgrond:
brāk˲grōnt (L163p Ottersum),
moer:
moer (L163p Ottersum)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|