24262 |
veer |
streepijzer:
stręp˱īzǝr (L163p Ottersum),
veer:
vèèr (L163p Ottersum)
|
Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer
II-9, III-4-1
|
31849 |
veerploeg |
veerploeg:
vē̜rplux (L163p Ottersum)
|
Verstelbare ploegschaaf, bestaande uit de schaaf zelf en een geleider waarmee de schaaf op de gewenste breedte en diepte kan worden ingesteld. Schaaf en geleider zijn met behulp van twee stelschroeven met elkaar verbonden. Zie ook afb. 44. [N 53, 69a; N 53, 70]
II-12
|
34282 |
veevoer verzamelen |
plukken:
plukken (L163p Ottersum),
steken:
stē̜kǝ (L163p Ottersum),
trekken:
trɛkǝ (L163p Ottersum)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
33358 |
veevoerkookketel |
brutspot:
brøspǫt (L163p Ottersum)
|
De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.]
I-6
|
19431 |
vegen, keren |
bezemen:
bɛsəmə (L163p Ottersum),
keren:
kēͅrə (L163p Ottersum),
vegen:
vēͅgə (L163p Ottersum)
|
bezemen || vegen [N 18 (1962)]
III-2-1
|
28885 |
veiligheidsspeld |
sluitspelde:
slytspɛl (L163p Ottersum)
|
Speld waarvan de punt in een dopje of haakje sluit, zodat men zich daaraan niet kan prikken en zij niet kan losgaan. [N 62, 50b; MW; monogr.]
II-7
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
lĕwerik (L163p Ottersum),
lèwwerik (L163p Ottersum),
léwwerik (L163p Ottersum),
lieverik:
lèvverik (L163p Ottersum)
|
leeuwerik [Roukens 03 (1937)] || leeuwerik: veldleeuwerik (17,5 zeer bekend; overal op het open veld, talrijk op trek; prachtige, luide, langdurige zang hoog in de lucht [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24358 |
veldmuis |
sjierpmuis:
schierpmuus (L163p Ottersum)
|
veldmuis
III-4-2
|
29811 |
veldovensteen |
veldovensteen:
vē̜lt˱ǫvǝstēn (L163p Ottersum)
|
Steen die is gebakken in een veldoven. Zie voor de woordtypen rijnvormsteen (L 315) en klinker (L 316, 320a, 364) de toelichting bij het lemma ɛbaksteenɛ.' [N 30, 53b; monogr.]
II-8
|
32842 |
veldstrengen |
klingels:
kleŋǝls (L163p Ottersum),
ploegkettings:
[ploeg]kęteŋs (L163p Ottersum),
repen:
rēp (L163p Ottersum)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|