33721 |
zoden afsteken |
afsteken:
afstē̜kǝ (L163p Ottersum),
houwen:
hǫwǝ (L163p Ottersum),
steken:
stē̜kǝ (L163p Ottersum),
stē̜kǝn (L163p Ottersum)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zy(3)̄thōlt (L163p Ottersum)
|
zoethout
III-2-3
|
25648 |
zoetstof voor peperkoek |
glucose:
glucose (L163p Ottersum),
honing:
huneŋ (L163p Ottersum),
witte streep:
witte stroop (L163p Ottersum)
|
De diverse zoetstoffen die in het peperkoekdeeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. Vergelijk het lemma ''zoetstof voor taai-taai''. [N 29, 88b]
II-1
|
25644 |
zoetstof voor taai-taai |
glucose:
glucose (L163p Ottersum),
honing:
huneŋ (L163p Ottersum),
witte stroop:
wetǝ strōp (L163p Ottersum)
|
De diverse zoetstoffen die in het taai-taaideeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. [N 29, 87b; N 29, 87; N 29, 87a; N 29, 88]
II-1
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
voeden:
voeje (L163p Ottersum)
|
voeden
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zōldər (L163p Ottersum),
zøͅldər (L163p Ottersum)
|
zolder
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
balker:
balǝkǝr (L163p Ottersum),
zaadbalker:
zǭt˱balǝkǝr (L163p Ottersum)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
29519 |
zolder van de pottenbakkerij |
droogzolder:
drø̄̄x˲zǭldǝr (L163p Ottersum)
|
De zolder waar het gedraaide goed ligt te drogen. [N 49, 52a]
II-8
|
30207 |
zolderbalk |
spantbalk:
spānt˱balǝk (L163p Ottersum),
spruitbalk:
spryt˱balǝk (L163p Ottersum)
|
Balk die van muur tot muur loopt en de basis vormt voor het gebint. Zie ook afb. 49d. [N 54, 164]
II-9
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
balkvenster:
balǝk˲vɛnstǝr (L163p Ottersum),
hooigat:
[hooi]gat (L163p Ottersum),
hooiluik:
[hooi]lȳk (L163p Ottersum)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|