22021 |
duif (alg.) |
duif:
enen doehf (L163p Ottersum)
|
duif [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doe.f (L163p Ottersum),
duu.f (L163p Ottersum)
|
duif
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
duum (L163p Ottersum),
dūūm (L163p Ottersum),
dym (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum,
L163p Ottersum),
dȳm (L163p Ottersum),
plaat:
plǭt (L163p Ottersum),
toren:
tǭn (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum,
L163p Ottersum)
|
duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9, III-1-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (L163p Ottersum)
|
wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30341 |
duimhengsel |
geheng:
gǝheŋ (L163p Ottersum)
|
Hengsel waarvan de veer draait op een in de muur of op het kozijn aangebrachte, oogvormig uitlopende, metalen pin. Zie ook het lemma 'Hengselduim'. [N 54, 80a; monogr.]
II-9
|
28152 |
duimstok |
duimstok:
dymstǫk (L163p Ottersum)
|
Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12
|
24583 |
duivekervel |
assekruid:
assekruud (L163p Ottersum)
|
duivekervel
III-4-3
|
22014 |
duivenmand |
duivenkorf:
dūvǝkø̜rǝf (L163p Ottersum)
|
Een rechthoekige mand met deksel waarin duiven worden vervoerd. Zie ook afb. 283. [N 20, 50; N 40, 78; N 40, 95; N 40, 102; monogr.]
II-12
|
18006 |
duizelig |
dol:
dōl (L163p Ottersum),
duizelig:
dōēzelig (L163p Ottersum),
dūūzelig (L163p Ottersum)
|
duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
WLD
duuzendpoot (L163p Ottersum)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|