e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoepels van de huifkar repen: riǝpǝ (Overpelt) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoesten hoesten: hustən (Overpelt) hoesten [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt armvol: hɛlǝvǝr (Overpelt), gaffel: gafǝl (Overpelt), handvol: hamfǝl (Overpelt), riek: rik (Overpelt) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hok opbinden bijeenbinden: bɛi̯iǝnbenǝ (Overpelt), binden: beñ (Overpelt) Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.] I-4
holenduif kolenkop: kullekop (Overpelt) holenduif III-4-1
hommel hommel: ook in ZND 01, a-m  hommel (Overpelt) hommel [ZND 27 (1938)] III-4-2
homp, brok, klont klont: klont ēͅrt (Overpelt), klot: klot (Overpelt) kluit [ZND 28 (1938)], [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
hond hond: hond (Overpelt), hont (Overpelt), hōnd (Overpelt, ... ), hoͅ.nt (Overpelt) hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND A2 (1940sq)], [ZND m] III-2-1
hondenhok hondshok: hoͅnshoͅk (Overpelt) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
hondenkar hondskar: hontskar (Overpelt) Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr] I-13